donderdag 3 april 2014

Hooirijden bij Martinushoeve

In het familiearchief vond Riet van Martien Mz twee foto’s van haar schoonvader Michiel waarop hij aan het hooirijden is. Op de oudste foto van omstreeks 1937 staat hij met ome Pieter-Jan Dijt, echtgenoot van tante Kee. Tante Kee was een zus van Engel Mathilda, Michiel’s moeder. Deze oom en tante waren zelf kinderloos. Michiel had thuis te kennen gegeven boer te willen worden en dat mocht; zijn oudere broers Frans en Dirk gingen immers al ‘in de zaak’. 


± 1946: Ome Pieter-Jan en tante Kee voor
de zijdeur van ‘Martinus’.
Als 13-jarige (na de lagere school, die toen nog 7 klassen telde) raakte Michiel naar Martinushoeve, waar zijn oom en tante boerden (sinds 1909). In 1953 verhuisden ome Pieter-Jan en tante Kee eerst nog naar H94 (bij Fonteinsnol), en daarna naar Den Burg. Op Molenstraat 7 (het huis van Piet en Agda) sleten ze hun oude dag. Op Martinus nam Piet Bakker van Willem van Thees het stokje over. Door de ruilverkaveling kwam de plaats in 1963 ter beschikking van Michiel.



± 1937: Michiel en ome Pieter-Jan aan
het werk



Op deze foto wordt het losse hooi met de hooivork opgetast op de wagen. Vandaar ging het naar het hooivak van de boerderij, waar het hoog werd opgestapeld. “vermoeiend werk, wat heel wat zweetdruppeltjes kostte,” aldus Piet Mz. Maar dan had je ook wat. Vanuit het vak was het hooi ’s winters meteen beschikbaar voor het vee. Woonhuis en stallen lagen immers om het hooivak heen. De voorraad strekte tot april, als de koeien weer naar buiten konden. Martinus had een hooivak van 6 x 8 in omtrek en 6 meter hoog.



Vóór er gehooid werd, werd het hooi geschud en met een machine aan de ‘waal’ gereden. Klaar voor de hooischop (een ± 2.70 meter lange, zware balk met puntige dwarslatten)om er ròòkies van te maken. Een ròòk is een hooistapel van ± 3 meter in doorsnee en twee meter hoog. Dirk de Wagemaker (broer van opa Cornelis) maakte onder meer hooischoppen en repareerde ze.

Op de foto rechts zit Michiel op de bok bij Martinushoeve, omstreeks 1970. 
Tien jaar eerder was de hooipers ontwikkeld, die compacte balen maakte van 40 x 50 x 100 cm, zo’n 20 kilo zwaar. Twee touwen hielden de boel bij elkaar en dienden meteen als handvat. In die dagen werden de pakken hooi geperst door een loonwerker die zijn eigen hooipers meenam. “Het hooi binnenbrengen was nog steeds een warm klusje, maar veel makkelijker dan het losse hooi,” zegt Piet Mz.


Op deze luchtfoto zie je drie ruiters op
het erf van Martinus.


Als het hooi nog te ‘groen’ was, kon het niet naar binnen; dat zou maar hooibroei kunnen geven. Om het  sneller te laten drogen, werd het opgetast op ruiters. Dat waren 2 meter hoge, houten driepoten in de vorm van een wigwam, verbonden met houten dwarslatten op zo’n 40 cm van de grond. Die dwarslatten werden omvlochten met hooi om grip te creëren. Vervolgens werd het hooi kegelvormig opgetast, vanaf de dwarslatten. De wind had vrij spel door de holle ruiters.