zaterdag 7 juni 2014

Rondje Martinushoeve anno 1953

1953. In dit jaar verlieten ome Pieter Jan en tante Kee de boerenplaats waar zij vanaf 1909 hadden gewoond en gewerkt, om hun oude dag te slijten in Den Burg, Molenstraat 7. Vanaf zijn dertiende tot zijn trouwen in 1938 was Martinushoeve ook ‘thuis’ voor Michiel Cz. Hij wilde immers boer worden en deze oom en tante (zus van zijn moeder) waren kinderloos… Vanaf 1963 werd Martinus opnieuw zijn thuis, maar dat is een ander verhaal, zie Hooirijden op Martinushoeve. Hier maken we met behulp van een bouwtekening een rondje door de boerderij, anno 1953.



Op de bouwtekening zie je goed de verdeling tussen bedrijf en woongedeelte. 4/5 deel van de stolp was bestemd voor het boerenbedrijf.

Reeing
Links, aan de voorzijde, is de ingang van de deel: de reeing (rij-in). Daar kwamen de wagens binnen met hun lading hooi. Die werd hoog opgetast in het hooivak, de ‘tasruimte’. Tot 1960 was dat los hooi, daarna werden het pakjes. De reeing werd in het vroege voorjaar ook gebruikt voor het lammeren. Vanaf half maart werden er al meer kleine hokjes gemaakt.  Afhankelijk van het weer en hun conditie konden ze buiten of in de hokken overnachten.


Martinushoeve omstreeks 1953.
Stal
Aan het eind van de deel geeft een deur toegang tot de koestal. Helemaal links stond het paard. Daarnaast stonden een stuk of wat sketters (éénjarigen) en de koeien, alle met de kop naar de buitenmuur. Ome Pieter Jan had er acht á tien. Dat maakte hem in die tijd een middelgrote boer. De iert (gier) belandde in de groep (geul) achter de koeien en van daar naar de kelder onder de misplaas (mestplaats). Die werd in april/mei over het land uitgereden. Al stonk het als de beste, het gras wilde er goed van groeien.

Plee
De stolp had toen nog geen inpandige gemak; als je ‘moest’, dan ging je bij de keuken naar buiten en daar was dan meteen de plee, met een stapeltje oude kranten. In de winter moest je dus wat warms aan of op de po. Aangezien de waterleiding pas in 1955  kwam, was de plee voorzien van een emmer onder een plank met een gat erin. Aan de achterkant had het huisje een handzame klep waardoor je makkelijk bij de emmer kon. Want die moest natuurlijk regelmatig geleegd. “Een klusje voor ome Pieter Jan,” volgens diens naamgenoot Piet Mz. De emmer werd omgekieperd op de misplaas, bij de koeienmest. Goed voor het land en de moestuin! Die lag er trouwens naast en was vooral het domein van tante Kee.

Keuken
De keuken was het hart van het woongedeelte. Bij de deur deden boer en knecht hun klompen uit, om aan te schuiven aan de tafel. Hier werd om 12.00 uur warm gegeten, want dan had iedereen er al een uur of zes opzitten. De melkrijder pikte immers steevast om 8 uur de melkbussen op; de koeien moesten dus op tijd gemolken.

Zó ongeveer, zag de keuken van tante Kee eruit.
Keuken in het Juttersmuseum in Oudeschild.
Tante Kee’s keuken bestond uit een paar getimmerde kastjes met petroleumstellen. Daar werd Hollandse kost op bereid, met rabarber, kool en boontjes uit eigen tuin. Het water kwam via een pomp uit de regenput of de welput. Uit de welput kwam zuiver water, dat ook in een droge zomer meestal wel voorradig was. In tegenstelling tot regenwater, kon je het zo drinken. De welwaterput bevond zich onder de keuken, de andere stond (staat!) rechts van het huis. Via een goot vanaf de pomp in de keuken kwam het welwater ook in de stal.


De keuken was trouwens niet verwarmd, maar toch nooit koud in de winter. Dat kwam door de ligging naast de koestal.

Wonen en slapen
Aan de voorkant van het huis had je de mooie kamer met de pronkkast. Tegen een andere wand stond na 1963 een houten bankje met bergruimte onder de  zitting; een werkstuk van Michiel’s broer Gerard, de timmerman. 






De pronkkast van tante Kee staat nu bij Marja Md. Vroeger stonden twee zwarte paardjes aan weerskanten op de kast. 










In het voorhuis had je ook de slaapkamer met de twijfelaar (1.20 breed) van ome Pieter Jan en tante Kee en de opkamer met linnenkast en tafel. In later jaren maakten de kinderen van Michiel er hun huiswerk: “het was er lekker rustig,” zegt Piet Mz. De opkamer lag wat hoger om de kelder er onder wat meer staruimte te geven. Hier werden de weckflessen met ingemaakte groente (klusje voor tante Kee) opgeslagen voor de winter.


De bank was degelijk timmerwerk; na al die jaren heeft hij een tweede leven in het schuurtje op de volkstuin van Martien Mz.











Voordeur: zelden gebruikt
De voordeur werd zelden of nooit gebruikt – alleen vreemden kwamen aan de voordeur, bekenden altijd achterom.  De mooie kamer werd alleen op zon- en feestdagen gebruikt als iedereen zijn goeie goed aan had. 

Meer ruimte voor een groot gezin 

In later jaren werd een deel van het hooivak bij de woonruimte getrokken. De slaapkamer werd wat groter en er kwamen kasten met planken waar onder meer  de zondagse schoenen van het hele gezin van Michiel en Jani in het gelid stonden. De negen kinderen sliepen trouwens onder het dak. Bets en Marja boven de opkamer, de jongens boven de woon- en slaapkamer.  

donderdag 24 april 2014



Tante Kee komt met de thee

Ome Pieter Jan, Michiel Cz en één onbekende(de fotograaf) zijn aan het werk op het land. Kees Mz, drie turven hoog, helpt ook een handje. Tante Kee komt van huis en heeft een keteltje thee en een boterhammentrommeltje meegenomen. Even pauze! Tante Kee zit tussen Michiel (l) en (losse) boerenknecht Rinus Zandee. Ome Pieter Jan zit links, Kees heeft een hoog plekkie op de driewielderkar. Op de achtergrond zie je De Dennen en het gewaalde gras. 


Kees is een jaar of zes, zeven en dat dateert de foto op pakweg 1946.

maandag 14 april 2014

De laatste rit…

Opa Cornelis ventte tot in 1951 / 1952, tot zijn laatste ket letterlijk door de hoeven ging. Het gebeurde op de Witte Kruislaan; waarschijnlijk op de terugtocht van Oudeschild. Kees de Porto zag het gebeuren en heeft de oude Minister geholpen het ketje weer overeind te zetten. Het paardje ging daarna op stal en genoot nog een paar jaar van zijn pensioen. Het was de laatste keer dat De Minister werd gezien met zijn ventkar.





Dit is Cornelis in zijn vroege ventersjaren, met één van zijn eerste ketjes. Voor zover bekend, bleven ze naamloos.  Aangezien ze altijd dezelfde route liepen, hoefde Cornelis weinig te sturen. Men zegt wel dat hij soms een dutje deed op de wagen; het paardje bleef vanzelf staan bij het volgende adres.






Henk Barhorst (woont dichtbij het Kattevretershusie aan de Pontweg)maakte de ventkar van Cornelis in de jaren '80 na voor Ouwe Sunderklaas. Voor zijn trouwen woonde hij aan de Hollewal. Hij hielp opa vaak om wagentje en ket naar binnen te brengen. De ventkar was van het begin af aan dezelfde, maar 'evolueerde'. Dat weten we van Jan Hz, die in zijn jonge jaren sleutelde in de schuur van zijn opa en de kar daar aantrof. Dirk de Wagemaker (broer van Cornelis) bracht op verzoek steeds meer manden en bakken aan. Zo dijde de kar uit in de breedte en in de hoogte.

donderdag 3 april 2014

Escorte van de bisschop

Tot juni 1963 maakte de bisschop van Haarlem eens in de vier/vijf jaar de oversteek naar Texel om katholieke kinderen het Heilig Vormsel toe te dienen. De Texelse Courant van 28 juni 1963 maakt daar voor de laatste keer melding van. Het was altijd een feestelijke gebeurtenis. Volgens traditie werd de bisschop ingehaald door een groep van zo’n dertig jonge mannen te paard. Elk familie die een ruiter afvaardigde bezat een sjerp, die schuin over de borst werd gedragen, en een zadeldek, die de smetteloze witte broek beschermde. Het dek was versierd met kwastjes en het bisschoppelijk wapen.
De bisschop nam met de ontvangende priesters plaats in een open rijtuig dat voor de stoet uitreed.  En zo ging het van Oudeschild naar Den Burg. Michiel Cz begeleidde de bisschop meerdere malen, zijn zoon Martien nam in 1963 de honneurs waar.

Deze foto’s van de groep ruiters zijn gemaakt in 1936.


Michiel zit links vooraan op het paard met de bles (de Bonte). Op de achtergrond de Jozefschool.












De groep poseert bij de hoek Beatrixlaan en Hollewal, met de rk kerk op de achtergrond.










Rechts: Michiel op de Bonte. Op het zadeldek staat het wapen van de bisschop. 



Links: Martien Mz als vaandeldrager in 1963




Bruidszondag 1938

Michiel Cz en Jani Kiljan trouwden op 12 mei 1938. Drie weken ervoor waren ze in ondertrouw gegaan, en daarmee startten de ‘bruidsdagen’ . Die bruidsdagen hadden niet zo heel veel om het lijf; toch hadden ze een feestelijk tintje. Het bruidspaar werd elke zondag afgelezen in de kerk. Eén zondag was het feest. De familie kwam op zijn paasbest naar het huis van de bruid. Daar werden de mannen getrakteerd op een borrel en een sigaar en de vrouwen op een advocaatje. Ook werd er een foto of twee gemaakt…


Bovenste rij: Gerard, Maarten (echtgenoot van Annie), neef Kees ( pater Witte), Annie Cd, Emma Groot-Kiljan (zus Jani), Jani, oom Eelke, Michiel, Dirk, Kneel (Corrie Dd), Gerrit Kiljan (broer Jani), Willemien Witte (echtgenoot Frans) en Frans. Middelste rij: ouders van Jani: Gijsbert en Betje (Kiljan),  grootmoeders Immetje en Adriana, ouders van Michiel Engel-Mathilda en Cornelis. Zittend: Marietje Kiljan (zus Jani), Duw, Gaath, Annie (van Gerard), Trees.




Vlnr: Op deze foto poseren de moeders en oma's. De oma's nog prachtig in Texels kostuum. Vlnr: moeder Betje, oma Immetje Barhorst-Maas, oma Adriana Kiljan-Gielis, moeder Engel Mathilda.



Michiel en Jani op hun huwelijksdag, op 12 mei 1938
Hooirijden bij Martinushoeve

In het familiearchief vond Riet van Martien Mz twee foto’s van haar schoonvader Michiel waarop hij aan het hooirijden is. Op de oudste foto van omstreeks 1937 staat hij met ome Pieter-Jan Dijt, echtgenoot van tante Kee. Tante Kee was een zus van Engel Mathilda, Michiel’s moeder. Deze oom en tante waren zelf kinderloos. Michiel had thuis te kennen gegeven boer te willen worden en dat mocht; zijn oudere broers Frans en Dirk gingen immers al ‘in de zaak’. 


± 1946: Ome Pieter-Jan en tante Kee voor
de zijdeur van ‘Martinus’.
Als 13-jarige (na de lagere school, die toen nog 7 klassen telde) raakte Michiel naar Martinushoeve, waar zijn oom en tante boerden (sinds 1909). In 1953 verhuisden ome Pieter-Jan en tante Kee eerst nog naar H94 (bij Fonteinsnol), en daarna naar Den Burg. Op Molenstraat 7 (het huis van Piet en Agda) sleten ze hun oude dag. Op Martinus nam Piet Bakker van Willem van Thees het stokje over. Door de ruilverkaveling kwam de plaats in 1963 ter beschikking van Michiel.



± 1937: Michiel en ome Pieter-Jan aan
het werk



Op deze foto wordt het losse hooi met de hooivork opgetast op de wagen. Vandaar ging het naar het hooivak van de boerderij, waar het hoog werd opgestapeld. “vermoeiend werk, wat heel wat zweetdruppeltjes kostte,” aldus Piet Mz. Maar dan had je ook wat. Vanuit het vak was het hooi ’s winters meteen beschikbaar voor het vee. Woonhuis en stallen lagen immers om het hooivak heen. De voorraad strekte tot april, als de koeien weer naar buiten konden. Martinus had een hooivak van 6 x 8 in omtrek en 6 meter hoog.



Vóór er gehooid werd, werd het hooi geschud en met een machine aan de ‘waal’ gereden. Klaar voor de hooischop (een ± 2.70 meter lange, zware balk met puntige dwarslatten)om er ròòkies van te maken. Een ròòk is een hooistapel van ± 3 meter in doorsnee en twee meter hoog. Dirk de Wagemaker (broer van opa Cornelis) maakte onder meer hooischoppen en repareerde ze.

Op de foto rechts zit Michiel op de bok bij Martinushoeve, omstreeks 1970. 
Tien jaar eerder was de hooipers ontwikkeld, die compacte balen maakte van 40 x 50 x 100 cm, zo’n 20 kilo zwaar. Twee touwen hielden de boel bij elkaar en dienden meteen als handvat. In die dagen werden de pakken hooi geperst door een loonwerker die zijn eigen hooipers meenam. “Het hooi binnenbrengen was nog steeds een warm klusje, maar veel makkelijker dan het losse hooi,” zegt Piet Mz.


Op deze luchtfoto zie je drie ruiters op
het erf van Martinus.


Als het hooi nog te ‘groen’ was, kon het niet naar binnen; dat zou maar hooibroei kunnen geven. Om het  sneller te laten drogen, werd het opgetast op ruiters. Dat waren 2 meter hoge, houten driepoten in de vorm van een wigwam, verbonden met houten dwarslatten op zo’n 40 cm van de grond. Die dwarslatten werden omvlochten met hooi om grip te creëren. Vervolgens werd het hooi kegelvormig opgetast, vanaf de dwarslatten. De wind had vrij spel door de holle ruiters. 



donderdag 26 september 2013

Op de verjaardag in Oosterend

Opa en oma kwamen elk jaar op de verjaardag naar Oosterend. Dan kwamen ze op zondag, niet door de week. Dat was bij iedereen zo. Ze bleven de hele dag te gast. Ze kwamen met een taxi. Martien Fransz: “Ik weet nog dat ’s avonds de ooms en tantes kwamen. ‘En nou moeten wij weg’ – zei omoe. ‘t Was zó gezellig!’ Maar zij waren al de hele dag geweest. De taxi was al besteld.”


Gaath en Corrie achter het huis aan de Hollewal
Volgens de broers Kees en Martien waren de Witte’s een gezellige familie, met oom Jaap, oom Henk… “Moeder had kouwe thee in de keuken staan. ‘Neuh, ik hoef geen koffie hoor’ sloeg een oom dan af. ‘Maar ik heb nog wel een koud bakkie’ (zei moeder) en dat was dan cognac. Dan had Dirk al koffie had – ‘wil je nog? ‘’ Nou… een klein bakkie’. En dan aan de koude thee. Ze hielden wel van een borrel. Tante Annie van Duren die keek dan wel. Zaten met z’n drieën op een rijtje: tante Annie, tante Gaath en tante Corrie – Gaath zat lekker te lepelen aan haar advocaatje met slagroom. ‘Wél een klein glaasje…’ zei tante Corrie een beetje beteuterd. En dan kreeg ze een groter glas. 
De hooikistpannen van oma

In het depot van de Oudheidskamer staan twee hooikistpannen van oma opgeslagen. Tante Gaath had ze al die jaren aan de Hollewal bewaard, "want je weet maar nooit of ze niet weer van pas komen." Haar petekind Wim Hansz heeft ze uiteindelijk aan de Oudheidskamer geschonken.

De langwerpige, ronde pannen – één klein, één groot – werden elk in een op maat gemaakte, vierkante houten kist geplaatst. De kist was gevuld met hooi; de pan paste precies in een ronde uitsparing in het midden. Groente en vlees werden in een flinke laag water aan de kook gebracht. Daarna werd de pan van het vuur genomen, met twee klemmetjes hermetisch afgesloten en in de kist geplaatst. Afgedekt met hooi en het deksel op de kist, broeide het eten in enkele uren gaar. In plaats van in de hooikist, kon het eten ook garen in een nest van dekens in de bedstee. Dat had één voordeel als je niet te lang daarna in bed kroop: warme voeten!

Geen vlees op vrijdag
De mannen van het gezin kwamen soms laat op de avond thuis van hun werk en moesten dan nog warm eten. Dat was geen probleem: in de hooikistpannen onder de beddenlakens broeide het eten langzaam gaar; wie binnenkwam kon zo opscheppen. Werd het onverhoopt erg laat, dan hadden vader of zoons soms pech. De kerk verbood vlees op vrijdag en oma leefde die regel strikt na. Wie op donderdag na middernacht nog wilde eten, moest het doen met een karige hap: het vlees was uit de pan. 

maandag 16 september 2013

 “De zoons moesten de zaak in”

“Opa vond dat zijn zoons in de zaak moesten,” weet Wim Hansz. De twee oudste zoons Frans en Dirk gaan dan
Frans
ook venten na het afronden van de lagere school. De derde zoon, Michiel, heeft andere ambities. Hij wil boer worden! De omstandigheden spelen de jonge Michiel in de kaart. Engel Mathilda’s zus Keetje en haar man Pieter Jan Dijt, boer op Martinus Hoeve, zijn kinderloos. Zij willen Michiel graag in huis nemen en opvoeden als hun eigen kind. Dat gebeurt. Michiel vindt er een thuis en wordt uiteindelijk erfgenaam.

Aan tafel was geen plaats
Michiel
Op zondag kwam Michiel thuis uit De Westen om met zijn ouders naar de kerk te gaan in Den Burg. In de Warmoesstraat hingen zijn zondagse kleren klaar. Tante Gaath herinnerde zich hoe hij altijd aan de late kant binnenkwam en door zijn moeder werd aangespoord zich gauw, gauw, om te kleden. Bij het warme middageten kreeg Michiel zijn bord aan de secretaire. Aan tafel was geen plaats meer…  “Nogal symbolisch,” peinsde tante Gaath, na zoveel jaren.

Vader zei: ‘dit moet gebeuren’
Hans
De zoon die volgde op Michiel was Hans, en na de ‘ontsnapping’ van Michiel kwam die toch echt wél in de zaak. Of hij het nou leuk vond, of niet. Tante Annie geeft als commentaar: “Je had niet zoveel te zeggen hoor, in die tijd. Vader zei: dit moet gebeuren. De zoons hebben wel eens de zaak willen veranderen, maar opa zei dan: ‘het is er niet bij’. Die ging niet met z’n tijd mee…” 
Na de inlijving van Hans staat de weg wel weer open voor de jongste, Gerard, om een ander vak te kiezen. Hij gaat bij Cornelis’ broer Dirk de Wagenmaker in de leer als timmerman. 

Harde woorden voor Dirk
Gerard
Na zijn jeugdjaren als venter gooit Dirk als jongeman de knuppel in het hoenderhok. Ook hij wil zijn eigen weg gaan. “En daar vielen harde woorden over,” weet Wim Hansz van tante Gaath. “Volgens tante Gaath was Dirk vanaf het begin wars van het idee dat hij wéér in de zaak moest. Hij is toen beurtschipper geworden.”

De dochters
Annie 
Ook de toekomst van de dochters wordt in banen geleid. Het meest weten we (tot nu toe) van Cornelia en Gaath, de oudste en de jongste dochter die beiden ongehuwd blijven. Kneelie wordt winkeljuffrouw, en ook Duw helpt in de winkel. Gaath neemt haar moeder werk uit handen in de bewerkelijke huishouding. Van haar weten we dat zij graag had willen doorleren voor onderwijzeres, maar dat haar ouders daar, tot haar verdriet, een stokje voor staken. Toen Annie en Duw trouwden en het huis verlieten, was voor haar een taak als vliegende keep
vlnr Gaath, Corrie en Duw
weggelegd in de  gezinnen van haar broers en zus waar een paar extra handen op wasdag meer dan 

welkom waren.

De firma
Tot 1948 zijn vader Cornelis en zijn zoons Frans en Hans en dochter Corrie vennoten in een firma. Dirk stapt in 1943 uit, Duw in 1946. Beiden hebben een aantal jaren geinvesteerd in de zaak, maar er vindt bij hun vertrek geen verrekening ( 'uitkomsom') plaats. Dit wordt later 1 van de complicerende factoren in de verdeling van de nalatenschap.

Dirk
Frans een Hans gaan verder
In 1950 verhuizen Cornelis en Engel Mathilda naar de Hollewal en trekken Hans en zijn gezin in het pand naast de winkel - de zogenaamde driehoeksruil, waar ook Gerard en Annie bij betrokken zijn. Voortaan gaan Hans en Frans verder met het bedrijf. Frans werkt vanuit Oosterend met een bloeiende ventpraktijk in het noorden van het eiland.
De winkel in Den Burg wordt in 1956 feestelijk en met nieuw elan, en onder de naam ‘Witte’s Bazar’ heropend in de Weverstraat; Hans en Trees zwaaien er de scepter. Corrie is er nog een poosje winkeldame, maar moet uiteindelijk het veld ruimen voor de kordate Trees. Deze heeft andere ideeën voor het runnen van een winkel, en dat botst.

Trekken van Drees
“Oom Frans overkoepelde het geheel toen opa weg was,” aldus Wim Hansz. “Hij deed de boekhouding van Oosterend én Den Burg. Hij ging ook achter de aow van opa aan. Opa vond dat zijn jongens maar in zijn levensonderhoud moesten voorzien – hij had immers voor zijn kinderen gewerkt! Hij vertikte het om ‘van Drees te trekken’. Frans had minder scrupules en haalde de aow op op het postkantoor, in briefjes van vijf.”

Zo liepen de zaken
Venten vanuit Den Burg werd minder zinvol, mensen kwamen naar het dorp om te winkelen. Terugkijkend zegt Wim Hansz: “Dat motiveerde niet om erop uit te gaan." De winkel in Den Burg liep niet zoals gehoopt, de ventpraktijk van Frans daarentegen, floreerde. De broers bleven echter zakelijk met elkaar optrekken. Inmiddels was Dirk tóch de handel ingegaan met boerenartikelen die hij vanuit de ‘paardenstal’ aan de Weststraat en op de markt verkocht. Niet zelden nam Frans bestellingen van boeren op voor Dirk – ze werkten samen.



Vuurtorenwachter was vaste klant bij oom Frans

Vuurtorenwachter Postma en zijn vrouw kwamen in 1958 van Ameland naar Texel. De post op Texel verdiende 1000 gulden beter, vandaar. Het gezin met twee jonge kinderen woonde in het witte huisje bij de vuurtoren.
We woonden er groter dan op Ameland, en we hadden best veel spullen nodig toen we in het huis trokken, zegt Postma. De buurvrouw zei: Wacht maar tot de minister langskomt. De eerste keer dat hij kwam, hielp hij mijn vrouw; die man had van alles bij zich. Je kon het zo gek niet bedenken, of hij had het. Tot scheermesjes aan toe. Toen mijn vrouw de eerste keer bij hem afrekende, blij dat ze nu beter was voorzien van potjes en pannen en serviesgoed zei ze vriendelijk: Dag mijnheer de Minister! Nou, had Frans gezegd (want die was het): Ik heet maar Witte hoor. Mijn vrouw schaamde zich rot!

Frans met zijn eerste (?) ventwagen

De minister kwam voortaan elke veertien dagen, en bracht elke keer speciaal voor mijn vrouw iets mee. Ook eens een dingetje dat wat beschadigd was. Hij was eerlijk, liet dat meteen zien. Mijn vrouw betaalde dan maar de helft.
Ook had hij altijd wat te vertellen. Wie er was overleden, of wie er ging trouwen. De nieuwtjes waren altijd respectvol, nooit was er sprake van roddel. Wat me het meest bijstaat, was dat de minister een eerlijke handelsman was.

Rooms katholiek, maar:
De minister kwam bij iedereen

Afstanden telden
Net na de tweede wereldoorlog, en zeker in de decennia daarvoor, waren de afstanden tussen de dorpen van betekenis. De wegen waren niet per se verhard en mensen verplaatsten zich lopend of met paard en wagen – later met de fiets. Welgestelden bezaten een sjees waarmee zij naar de kerk gingen en op maandag naar de markt. De auto werd pas in de jaren zestig gemeengoed. Het leven speelde zich daardoor voornamelijk af op en rond boerenplaatsen en in het eigen dorp. Venters waren welkome bezoekers.

‘Alles’ kwam langs
 “Je hoefde als huisvrouw niet naar Den Burg,” zegt Vroon Barhorst-Halsema. Met haar man Frans en gezin woonde zij tot in de 21e eeuw op de boerenplaats Molenkoog aan het Gerritslanderdijkje (ze groeide op als buurmeisje van Frans). “Alles kwam langs,” zegt ze. “De slager kwam alle weken, tot in de jaren vijftig. Dan kwam hij op dinsdag de bestelling opnemen, en dan bracht hij het vrijdag. En als je wilde bracht hij ook op dinsdag wat voor je mee. Hetzelfde gold voor de kruidenier, die het bestelboekje meenam en de volgende dag de bestelling bracht. Ook de minister kwam geregeld: eerst je opa, later Hannes en Dirk.”

Katholieke inborst
Met wie je omging, daarin speelde het geloof een grote rol. Mensen met hetzelfde geloof vormden een gemeenschap met eigen regels en wetten, met als keerzijde dat ‘anderen’ daar niet bij hoorden. De Witte’s waren rooms katholiek. Dat uitte zich op allerlei manieren zoals frequent kerkbezoek, een strikte voorkeur voor  huwelijkskandidaten uit dezelfde hoek en een katholieke school voor de kinderen. Ook het assortiment van de winkel weerspiegelde de katholieke inborst van de familie. De Kleine Bazar verkocht religieuze beeldjes, rozenkransen en heiligenprenten. Het leverde de Witte’s veel klanten op met een gelijke achtergrond. Maar hoe zat het dan met het contact met de ‘andersdenkenden’ op het eiland?

Geen punt
Als Texelaars van een andere gezindte hadden kunnen kiezen, dan hadden ze mogelijk hun klandizie geschonken aan iemand uit dezelfde geloofsgemeenschap. De praktijk was echter anders: er kwam één slager, één bakker en één man met potten en pannen langs de deur. Daar kocht je dan bij.
Riek Huisman – Bas (1927) woonde met haar ouders en zeven broertjes en zusjes bij Oosterend, op  Harkebuurt. Het gezin was gereformeerd. “Elke zaterdagmiddag kwam de minister het erf op en riepen wij kinderen: “Moeder, daar komt de minister!” ‘Nou,’ grapte Witte dan droogjes, ‘de minister wordt al aangeduid’.” Ze schetst: “In een gezin met acht kinderen brak er wel eens wat. Mijn moeder kocht dus regelmatig een bordje of kopje. En verder dingen als een zeemlap of een doosje punaises. Niks groots, want we waren arm – net als iedereen. Dat de minister niet van gereformeerde huize was, daar werd geen punt van gemaakt. Bij wie moest je anders je spulletjes kopen? Hij was de enige die met huishoudelijke artikelen langskwam…”

Koffiedrinken deed hij bij de buren
Op vrijdag kwam de minister langs bij de doopsgezinde familie Dalmeijer in De Koog. Mevrouw Dalmeijer (1921) weet nog: “Waren de pitten van het petroleumstel op of het kapje van de looplamp stuk?  Dan moest je wachten tot vrijdag om nieuwe te kopen. En je had ze echt nodig, want pas eind jaren ‘20 hadden we elektriciteit!” Ze vervolgt: “Mijn vader was serieus in het geloof, maar de minister was evengoed welkom. Nee, koffie drinken deed hij bij ons niet. Daarvoor ging hij waarschijnlijk naar de gezusters Maas… Die waren katholiek.”